Economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid naar geslacht en onderwijsniveau
Of iemand door betaald te werken in het eigen levensonderhoud (en dat van eventuele kinderen) kan voorzien, wordt gemeten aan de hand van twee indicatoren: economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid. Economisch zelfstandig zijn betekent minstens 70 procent van het netto (fulltime) minimumloon verdienen. Financiële onafhankelijkheid houdt in dat minstens het minimumloon (100 procent) verdiend wordt.
In de eerste grafiek is het aandeel economisch zelfstandigen onder vrouwen en mannen met hoogstens een vmbo-diploma, met een havo, vwo of mbo-diploma, en met een afgeronde bachelor- of masteropleiding te zien. De aandelen financieel onafhankelijken per onderwijsniveau staan in de tweede grafiek.
Economische zelfstandigheid naar onderwijsniveau, 2023
Economische zelfstandigheid naar onderwijsniveau, 2023
in procenten
opleidingsniveau | vrouwen | mannen |
---|
basisonderwijs, vmbo, mbo1 | 37,8 | 67,2 |
---|
mbo2-4, havo, vwo | 69,2 | 84,9 |
---|
hbo, wo | 83,5 | 90,6 |
---|
In 2023 was 70 procent van de vrouwen van 15 jaar tot AOW-leeftijd (exclusief scholieren en studenten) economisch zelfstandig. Dit aandeel ligt een stuk hoger onder hbo- of universitair geschoolde vrouwen. Van deze groep was 84 procent economisch zelfstandig, tegenover 69 van de vrouwen met een mbo-niveau of daarmee vergelijkbaar en 38 procent van de vrouwen met basisonderwijs of een vmbo-diploma. Het verschil komt vooral doordat hbo- of universitair geschoolde vrouwen vaker en meer uren werken, en per uur meer verdienen. Vrouwen met basisonderwijs of een vmbo-diploma daarentegen hebben verhoudingsgewijs vaak een uitkering, meestal een bijstandsuitkering.
Bij mannen was gemiddeld 83 procent economisch zelfstandig en is het verschil tussen de onderwijsniveaus minder groot. Mannen zijn op elk onderwijsniveau vaker economisch zelfstandig dan vrouwen. Het kleinst is het man-vrouwverschil bij de hbo- of universitair geschoolden, het grootst bij de groep met basisonderwijs of een vmbo-diploma.
Bron: CBS-Inkomensstatistiek
Definitie:
Economische zelfstandigheid is een begrip dat beleidsmatig is verbonden met het bestaansminimum. In het emancipatiebeleid wordt iemand als economisch zelfstandig beschouwd als het individuele netto-inkomen uit arbeid en eigen onderneming op of boven de drempelwaarde ligt van de beleidsnorm voor het individuele inkomensminimum. Die drempelwaarde is gelijkgesteld aan 70 procent van het wettelijke nettominimumloon, oftewel de netto bijstand van een alleenstaande. In 2023 bedroeg de grens voor economische zelfstandigheid 1200 euro per maand.
Financiële onafhankelijkheid is een tweede maat voor het meten van de vordering van het emancipatiebeleid. De drempelwaarde ligt hoger dan bij economische zelfstandigheid. Het verdiende inkomen moet minstens het minimumloon (1720 euro per maand in 2023) bedragen. De maat is door het emancipatiebeleid ingesteld omdat 70 procent van het full-time minimumloon weinig armslag geeft, en niet voldoende is voor een gezin met kinderen.
Voor het hoogst behaalde onderwijsniveau wordt bepaald wat het hoogste onderwijsniveau is waarvoor een diploma is behaald, óf het hoogste onderwijsniveau dat volledig is doorlopen (als voor het behalen van de opleiding een diploma niet van toepassing is). Als een opleiding niet is afgerond, gaat het om het onderwijsniveau dat wordt vereist om deze opleiding te kunnen volgen. Er is onderscheid in drie niveaus.
Basisonderwijs, vmbo en mbo1: dit omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs (bao), het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo en de entreeopleiding, de voormalige assistentenopleiding (mbo1).
Havo, vwo, mbo2-4: dit omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo2), de vakopleiding (mbo3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo4).
Hbo, wo: dit omvat onderwijs op het niveau van hbo (inclusief associate degree) of wo.
Data beschikbaar in: jaarlijks in december
Gepubliceerd in het CMS: 6 december 2024
CBS-Inkomensstatistiek
Brontabel als csv (124 bytes)
Financiële onafhankelijkheid naar onderwijsniveau, 2022
Financiële onafhankelijkheid naar onderwijsniveau, 2022
in procenten
opleidingsniveau | vrouwen | mannen |
---|
basisonderwijs, vmbo, mbo1 | 25,8 | 61,2 |
---|
mbo2-4, havo, vwo | 55,6 | 79,6 |
---|
hbo, wo | 78,1 | 87,8 |
---|
In 2023 was 59 procent van de vrouwen van 15 jaar tot AOW-leeftijd (exclusief scholieren en studenten) financieel onafhankelijk. Bij de mannen was dat 78 procent. De aandelen per onderwijsniveau lopen net als bij economische zelfstandigheid sterk uiteen, opnieuw vooral bij vrouwen. Van de vrouwen met basisonderwijs of een vmbo-diploma was een kwart financieel onafhankelijk. Bij mannen met dit onderwijsniveau was dat bijna 2,5 keer zoveel en bij hbo- of wo-geschoolde vrouwen ruim 3 keer.
Bron: CBS-Inkomensstatistiek
Definitie: Economische zelfstandigheid is een begrip dat beleidsmatig is verbonden met het bestaansminimum. In het emancipatiebeleid wordt iemand als economisch zelfstandig beschouwd als het individuele netto-inkomen uit arbeid en eigen onderneming op of boven de drempelwaarde ligt van de beleidsnorm voor het individuele inkomensminimum. Die drempelwaarde is gelijkgesteld aan 70 procent van het wettelijke nettominimumloon, oftewel de netto bijstand van een alleenstaande. In 2023 bedroeg de grens voor economische zelfstandigheid 1200 euro per maand.
Financiële onafhankelijkheid is een tweede maat voor het meten van de vordering van het emancipatiebeleid. De drempelwaarde ligt hoger dan bij economische zelfstandigheid. Het verdiende inkomen moet minstens het minimumloon (1720 euro per maand in 2023) bedragen. De maat is door het emancipatiebeleid ingesteld omdat 70 procent van het full-time minimumloon weinig armslag geeft, en niet voldoende is voor een gezin met kinderen.
Voor het hoogst behaalde onderwijsniveau wordt bepaald wat het hoogste onderwijsniveau is waarvoor een diploma is behaald, óf het hoogste onderwijsniveau dat volledig is doorlopen (als voor het behalen van de opleiding een diploma niet van toepassing is). Als een opleiding niet is afgerond, gaat het om het onderwijsniveau dat wordt vereist om deze opleiding te kunnen volgen. Er is onderscheid in drie niveaus.
Basisonderwijs, vmbo en mbo1: dit omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs (bao), het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo en de entreeopleiding, de voormalige assistentenopleiding (mbo1).
Havo, vwo, mbo2-4: dit omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo2), de vakopleiding (mbo3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo4).
Hbo, wo: dit omvat onderwijs op het niveau van hbo (inclusief associate degree) of wo.
Data beschikbaar in: jaarlijks in december
Gepubliceerd in het CMS: 2 januari 2024
CBS-Inkomensstatistiek
Brontabel als csv (124 bytes)