Nettoarbeidsparticipatie van vrouwen met thuiswonende kinderen
In het stimuleren van meer arbeidsdeelname is er in het emancipatiebeleid speciaal aandacht voor moeders. Vooral met een kleine baan kunnen zij een kwetsbare financiële positie hebben. Hoe verschilt de arbeidsdeelname van moeders met jonge en oudere kinderen? En maakt dan onderwijsniveau nog uit?
De grafiek toont de nettoarbeidsparticipatie voor samenwonende vrouwen met thuiswonende kinderen.
Nettoarbeidsparticipatie van (gehuwd) samenwonende vrouwen met thuiswonende kinderen naar onderwijsniveau, 2022 (exclusief onderwijsvolgenden)
Onderwijsniveau | Jongste kind 0 tot 6 jaar | Jongste kind 6 tot 12 jaar | Jongste kind 12 tot 18 jaar | Jongste kind 18 jaar of ouder |
---|---|---|---|---|
Laag | 55,1 | 60,1 | 60,3 | 66,1 |
Middelbaar | 80,6 | 84,1 | 89,2 | 84,1 |
Hoog | 89,1 | 90 | 92,5 | 83,2 |
In 2022 had 83,5 procent van de samenwonende moeders tot 65 jaar met thuiswonende kinderen betaald werk voor minimaal één uur per week. Van de vaders met een partner en thuiswonende kinderen was dat 94,3 procent. Hoogopgeleide moeders hebben vaker werk dan middelbaar en laagopgeleide. Voor laag en middelbaar opgeleide moeders hangt de arbeidsparticipatie samen met de leeftijd van het jongste kind. Zo participeren laagopgeleide moeders minder wanneer het jongste kind jonger is dan 6 jaar dan wanneer de kinderen ouder zijn. De arbeidsdeelname van laagopgeleide moeders is het grootst als de kinderen meerderjarig zijn. Bij hoogopgeleide moeders is de deelname dan juist het kleinst.