Onderzoekscapaciteit universiteiten
De figuur laat zien hoeveel onderzoekscapaciteit van het wetenschappelijk personeel de universiteiten jaarlijks inzetten en wat de ontwikkeling van die capaciteit is.
Deze gegevens worden vanaf 2017 op een andere manier verzameld, waardoor een continuering van deze tijdreeks niet meer mogelijk is.
Universitaire onderzoekscapaciteit alle geldstromen
Periode | Totaal |
---|---|
2000 | 14586 |
2001 | 14919 |
2002 | 15203 |
2003 | 15666 |
2004 | 16002 |
2005 | 16580 |
2006 | 16647 |
2007 | 16514 |
2008 | 17646 |
2009 | 18327 |
2010 | 18898 |
2011 | 19682 |
2012 | 19588 |
2013 | 19931 |
2014 | 20446 |
2015 | 20752 |
2016 | 20621 |
2017 | 21067 |
De totale onderzoekscapaciteit van de universiteiten laat een regelmatige opwaartse trend zien over de periode 2000-2018. In 2007 en 2012 is er een dip, en ook 2016 laat een lichte daling zien, gevolgd door een stijging in 2017. De daling in 2016 is voornamelijk het gevolg van een afname in de onderzoeksinzet in de derde geldstroom (contractonderzoek).
Universitaire onderzoekscapaciteit per geldstroom
Periode | Eerste geldstroom (%) | Tweede geldstroom (%) | Derde geldstroom (%) |
---|---|---|---|
2000 | 51,8 | 20,6 | 27,6 |
2001 | 51 | 21,4 | 27,6 |
2002 | 50 | 23 | 27 |
2003 | 48,3 | 23,9 | 27,8 |
2004 | 48 | 24 | 28 |
2005 | 47,3 | 24,9 | 27,7 |
2006 | 46,9 | 24,6 | 28,5 |
2007 | 45,8 | 24,2 | 30 |
2008 | 46,8 | 23,6 | 29,6 |
2009 | 45,8 | 23,2 | 31 |
2010 | 44,7 | 23,4 | 31,9 |
2011 | 42,9 | 24,7 | 32,4 |
2012 | 42,5 | 25 | 32,5 |
2013 | 42,8 | 25,5 | 31,7 |
2014 | 42,6 | 25,4 | 32 |
2015 | 42,6 | 24,7 | 32,7 |
2016 | 43,9 | 25 | 31,1 |
2017 | 43,2 | 25,2 | 31,7 |
De onderzoekscapaciteit kent een drietal financieringsbronnen: de eerste geldstroom, als lumpsum afkomstig van de Rijksoverheid, de tweede geldstroom, afkomstig van de financiering van projecten en programma's door de wetenschapsfinancier NWO en de derde geldstroom, het onderzoek dat uit verschillende publieke en private bronnen, nationaal en internationaal, wordt gefinancierd.
In de periode 1997-2011 vertoont het WP1 (eerste geldstroom) als aandeel van de totale onderzoekscapaciteit een dalende trend, terwijl de aandelen van het WP2 (tweede geldstroom) en het WP3 (derde geldstroom) in deze periode beide toenemen. Er zijn in de tussenliggende jaren wel wat schommelingen. Vanaf 2011 lijken de aandelen van de verschillende geldstromen te stabiliseren. In 2016 neemt het aantal FTE onderzoeksinzet in de derde geldstroom af terwijl de eerste en tweede geldstroom licht toenemen. Hierdoor daalt de derde geldstroom (o.a. contractonderzoek) als aandeel van de totale onderzoekscapaciteit. In 2017 neem het aandeel derde geldstroom weer iets toe en daalt het aandeel van de eerste geldstroom licht.
Na 2017 zijn er geen gegevens meer beschikbaar over de onderzoekscapaciteit bij de universiteiten naar geldstroom.