Doorstroom van mbo naar hbo: switchers
Een belangrijke (negatieve) voorspeller voor studiesucces in het hbo is of studenten na het eerste jaar met hun studie verder gaan of kiezen voor een andere studie. Dit heet switchen.
Switchen komt niet bij alle groepen studenten even vaak voor. Er zijn groepen studenten waar switchen vaker voorkomt. Dit zijn studenten met een niet-westerse migratieachtergrond, mannen en studenten uit een gezin met een laag inkomen. Er is geen verschil in switchen naar opleidingsniveau van de ouders als tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de andere kenmerken (in multivariate regressie analyses).
Voor havisten zien we een vergelijkbaar beeld, alleen zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen groter en de inkomensverschillen kleiner dan onder mbo-ers.
Percentage switchers gedurende het eerste jaar in hbo naar migratieachtergrond
Periode | niet-westerse allochtoon | autochtoon en westers allochtoon |
---|---|---|
2009 | 29,30% | 14,30% |
2010 | 32,60% | 15,10% |
2011 | 32,70% | 14,60% |
2012 | 35,70% | 16,10% |
2013 | 36,40% | 16,90% |
2014 | 31,50% | 13,70% |
2015 | 30,40% | 14,10% |
De grafiek laat zien dat studenten met een niet-westerse migratieachtergrond ongeveer twee keer zo vaak switchen als overige studenten. De trendlijn laat een iets scherpere stijging en daarna daling zien voor studenten met een niet-westerse migratieachtergrond. De verschillen zijn vrij stabiel. De verschillen worden niet verklaard door kenmerken als opleidingsniveau van ouders, geslacht, of inkomen.
Periode | Man | Vrouw |
---|---|---|
2009 | 17,80% | 17,20% |
2010 | 18,40% | 19,10% |
2011 | 19,00% | 18,20% |
2012 | 20,70% | 20,10% |
2013 | 21,70% | 20,60% |
2014 | 18,50% | 16,60% |
2015 | 19,10% | 15,90% |
Mannen switchen iets vaker dan vrouwen. Het verschil is echter veel kleiner dan de verschillen naar migratieachtergrond en inkomen. Er is een stijging ten opzichte van 2009 (toen was het verschil miniem: 0,6%). Bij hbo’ers met havo als vooropleiding switchen mannen duidelijk vaker dan vrouwen (29,6% versus 18,7% van het cohort 2015).
Periode | 1 (Laag) | 2 | 3 | 4 | 5 (Hoog) |
---|---|---|---|---|---|
2009 | 26,10% | 23,60% | 16,90% | 15,30% | 14,40% |
2010 | 26,50% | 25,10% | 19,40% | 15,50% | 15,60% |
2011 | 27,10% | 24,70% | 18,90% | 15,70% | 15,00% |
2012 | 29,70% | 26,50% | 21,30% | 17,50% | 16,10% |
2013 | 29,40% | 27,40% | 21,50% | 18,50% | 16,20% |
2014 | 25,70% | 22,90% | 17,80% | 14,00% | 14,20% |
2015 | 25,20% | 21,50% | 18,30% | 15,00% | 14,20% |
Studenten uit een gezin met een laag inkomen switchen vaker dan studenten uit een gezin met een hoog inkomen. De inkomensverschillen zijn groter bij switch dan bij de instroom. Deze verschillen zijn heel stabiel over de tijd. De verschillen worden niet verklaard door andere kenmerken zoals migratieachtergrond, geslacht of opleiding van de ouders.
Periode | Ten minste één hoogopgeleide ouder | Geen hoogopgeleide ouders |
---|---|---|
2009 | 16,20% | 18,60% |
2010 | 18,60% | 20,50% |
2011 | 16,50% | 19,90% |
2012 | 18,70% | 22,40% |
2013 | 17,80% | 23,10% |
2014 | 15,80% | 19,00% |
2015 | 16,40% | 18,90% |
Mbo-ers zonder hoog opgeleide ouders switchen vaker dan mbo-ers met minimaal één hoogopgeleide ouder. Dit verschil wordt volledig verklaard door andere kenmerken zoals migratieachtergrond, geslacht en inkomen.