Economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid naar onderwijsniveau
Of iemand door betaald te werken in het eigen levensonderhoud (en dat van eventuele kinderen) kan voorzien, wordt gemeten met twee indicatoren: economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid. Economisch zelfstandig zijn betekent minstens 70% van het netto (full-time) minimumloon verdienen. Financiële onafhankelijkheid houdt in dat minstens het minimumloon (100%) verdiend wordt.
In de eerste grafiek is het aandeel economisch zelfstandigen onder laag-, middelbaar en hoogopgeleide vrouwen en mannen te zien. De aandelen financieel onafhankelijken per onderwijsniveau staan in de tweede grafiek.
Economische zelfstandigheid naar onderwijsniveau, 2021
opleidingsniveau | vrouwen | mannen |
---|---|---|
laag opgeleid | 36,6 | 65,9 |
middelbaar opgeleid | 67,4 | 83,5 |
hoog opgeleid | 82,2 | 89,3 |
In 2021 was 66% van de vrouwen van 15 jaar tot AOW-leeftijd (exclusief scholieren en studenten) economisch zelfstandig. Dit aandeel ligt een stuk hoger onder hoogopgeleide vrouwen. Van deze groep was 82% economisch zelfstandig, tegenover respectievelijk 67% en 37% van de middelbaar- en laagopgeleide vrouwen. Het verschil komt vooral doordat hoogopgeleide vrouwen vaker en meer uren werken, en per uur meer verdienen. Daar staat tegenover dat laagopgeleide vrouwen in verhouding vaak een uitkering hebben, meestal een bijstandsuitkering.
Bij mannen was gemiddeld 81% economisch zelfstandig en is het verschil tussen de onderwijsniveaus minder groot. Mannen zijn op elk onderwijsniveau vaker economisch zelfstandig dan vrouwen. Het kleinst is het man-vrouwverschil bij de hoogopgeleiden, het grootst bij de laagopgeleiden.
Financiële onafhankelijkheid naar onderwijsniveau, 2021
opleidingsniveau | vrouwen | mannen |
---|---|---|
laag opgeleid | 24,3 | 59,1 |
middelbaar opgeleid | 53,4 | 78,2 |
hoog opgeleid | 76,9 | 86,7 |
In 2021 was 56% van de vrouwen van 15 jaar tot AOW-leeftijd (exclusief scholieren en studenten) financieel onafhankelijk. Bij de mannen was dat 77%. De aandelen per onderwijsniveau verschillen net als bij economische zelfstandigheid sterk, opnieuw vooral bij vrouwen. Van de laagopgeleide vrouwen is net geen kwart financieel onafhankelijk. Bij de hoogopgeleide vrouwen is dat 3 keer zoveel en bij de laagopgeleide mannen bijna 2,5 keer.