Uitgaven aan onderwijsinstellingen per leerling

Het figuur toont de publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen per leerling in het primair (basisonderwijs) en secundair onderwijs (vo en mbo).

Publieke en private uitgaven aan instellingen in het primair en secundair onderwijs per leerling

Publieke en private uitgaven aan instellingen in het primair en secundair onderwijs per leerling In dollars, omgerekend m.b.v. koopkrachtpariteiten (2021)
LandPrimairSecundair
NLD12817,3117908,81
VK13797,1714663,67
VS15270,3916300,58
JAP9927,96112444,4
DUI12829,2317077,02
DEN15597,8815067,28
BEL13987,3417525,22
FRA10553,7515112,31
OESO11902,1113324,03
EU2511477,913224,89

De Nederlandse uitgaven aan onderwijsinstellingen per leerling in het primair onderwijs (basisonderwijs) liggen boven het OESO gemiddelde. In vergelijking met andere landen geeft Nederland een hoog bedrag per leerling in het secundair onderwijs (vo en mbo) uit. Dit is opmerkelijk en wordt vrijwel volledig verklaard door de private uitgaven per leerling in het mbo (betreft uitgaven van bedrijven aan leerlingen die duaal onderwijs volgen in de beroepsbegeleidende leerweg). Deze zijn gemiddeld bijna 40 procent hoger dan de uitgaven per leerling in het algemeen vormend onderwijs (vmbo, havo en vwo).

Bron: EAG 2024, tabel C1.1 Brontabel als csv (256 bytes)

Publieke en private uitgaven aan instellingen in het primair en secundair onderwijs aan het primaire onderwijsproces per leerling

Publieke en private uitgaven aan instellingen in het primair en secundair onderwijs aan het primaire onderwijsproces per leerling In euro's, omgerekend m.b.v. koopkrachtpariteiten (2021)
Land2021
NLD12817,31
VK12304,98
VS14249,34
FIN10551,26
DUI12432,91
DEN15563,65
BEL13227,89
FRA9150,306
OESO11871,74
EU2510983,15

Uitgaven aan onderwijsinstellingen in het primair en secundair onderwijs kunnen verdeeld worden in uitgaven aan het primaire onderwijsproces en uitgaven ter ondersteuning van het onderwijs. Deze laatsten zijn bijvoorbeeld schoolmaaltijden en schoolvervoer verzorgd door de onderwijsinstellingen. In Nederland zijn deze uitgaven nihil, maar in sommige andere landen, zoals Finland en Frankrijk, vormen ze 14 tot 15% van de totale publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen. Als we de uitgaven aan het primaire onderwijsproces vergelijken, dan geeft Nederland méér uit per leerling dan gemiddeld in de OESO-landen en meer dan in Finland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. In de Verenigde Staten, Denemarken en België zijn de uitgaven hoger dan in Nederland.

Bron: EAG 2024, tabel C1.2 Brontabel als csv (154 bytes)

Publieke en private uitgaven aan instellingen in het hoger secundair onderwijs per leerling, naar type onderwijs

Publieke en private uitgaven aan instellingen in het hoger secundair onderwijs per leerling, naar type onderwijs Voor enkele landen met een sterk duaal stelsel -In euro's, omgerekend m.b.v. koopkrachtpariteiten (2021)
LandAlgemeen (in NED bovenbouw havo en vwo)Beroepsgericht (in NED mbo 2-4)
NLD15537,1519462,97
VK16115,5714079,57
OOS1678621087,37
FIN10974,7111439,24
DUI16694,1123760,88
DEN8037,31517142,66
BEL16190,1118357,01
FRA16465,220004,77
OESO12313,9514645,62
EU2511991,7414834,21

In het figuur wordt Nederland vergeleken met landen die ook een (sterk) duaal stelsel kennen, d.w.z. een combinatie van leren en werken zoals in de beroepsgerichte leerweg (de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) in het mbo in Nederland).

De uitgaven per leerling in het mbo zijn hoger dan in het algemeen vormend onderwijs. Dit geldt in de meeste vergelijkingslanden en het betreft voor Nederland vooral de (private) uitgaven van bedrijven aan onderwijs en begeleiding van de leerlingen op de werkvloer. De Nederlandse uitgaven per leerling in het algemeen vormend onderwijs zijn hoger dan het OESO-gemiddelde.

Voor het mbo liggen de uitgaven per leerling fors boven het OESO gemiddelde. Slechts een beperkt deel van de OESO-landen kent een duaal stelsel. Een vergelijking met het OESO-gemiddelde wordt verder beïnvloed door verschillen in bekostigingssystematiek en de mate waarin landen in staat zijn de private uitgaven van bedrijven aan leerlingen in de beroepsgerichte leerweg te kwantificeren. Duitsland brengt hun uitgaven aan onderwijs op vergelijkbare wijze als Nederland in kaart.

Bron: EAG 2024, tabel C1.1 Brontabel als csv (309 bytes)

Publieke en private uitgaven aan instellingen in het tertiair onderwijs (hbo en wo) per student

Publieke en private uitgaven aan instellingen in het tertiair onderwijs (hbo en wo) per student In euro's omgerekend m.b.v. koopkrachtpariteiten (uitgaven incl. en excl. R&D, 2021)
LandTertiair incl RnDTertiair excl RnD
NLD23863,6315211,19
VK33573,9227234,11
VS36274,3231610,12
FIN20443,8511420,2
DUI21962,8612395,15
DEN26781,0312244,7
BEL23027,4314699,48
FRA20457,9914747,11
OESO20498,8114076,67
EU2520026,613500,83

In de indicator zijn de collegegelden meegenomen, maar niet de uitgaven voor studiefinanciering. De Nederlandse uitgaven per student in- en exclusief R&D liggen boven het OESO-gemiddelde. In sommige landen vinden veel R&D activiteiten buiten de instellingen plaats, waardoor de internationale vergelijkbaarheid van de uitgaven inclusief R&D niet helemaal zuiver is.

Bron: EAG 2024, tabel C1.1 Brontabel als csv (273 bytes)